top of page

Ik wil alleen maar zwemmen

 

Toch, kan iets té echt zijn? Kan de suikerspin te zoet zijn? De zee te wild en de nacht te lang?

De liefde te intens en de vragen teveel? Zonder dat er ooit een antwoord komt.

Zonder dat we echt weten waar dit alles naartoe moet of naartoe gaat.

Een bloedhete zomer en een tien uur durende autorit maakt dat we bij aankomst ruiken naar zweet, liefde en instant noodles.

Jij en ik zijn naakt aan de voet van Dune Du Pilat, een duin hoger dan de hoogste bomen in Zuid-Frankrijk en even wonderlijk als wijzelf. Het water, een teder bad, kust onze lichamen welkom. Ik spring als eerste de zee vanavond. Jij stribbelt wat tegen. Ik wrijf blonde lokken uit mijn ogen, ik haal je, neem je bij de pols en sleur je mee in de azuurblauwe diepte.

Niet de laatste keer.

 

Nadien schrijf je onze namen in het zachte zand dat ons eigengemaakte plekje op aarde bestendigt, het suikerspinnen hemelgewelf versmelt met ons tot het donkerder wordt en we besluiten de duin terug af te dalen naar de kampeerplek. Met natte haren spelen we bij kaarslicht Rummikub en drinken we met grote teugen warme rode wijn tot onze lippen verkleuren.

Je lacht paarse tanden, ik vind je mooi zo.

We zoenen, we zoenen tot we vergeten wie het meeste gedronken heeft.

 

‘s Nachts word ik wakker door het geluid van de wind, jij zegt: ‘het is de Mistral’.

‘De Mistral?’ Als een mini-klimop verstrengel ik mezelf rond jou: op zoek naar meer beschutting dan de wiebelende tent met stokken die - zo was ik ervan overtuigd - zouden breken als twijgjes.

Alles wat wij waren reflecteert zich daar in dat naakte bij elkaar zijn, voelen en erin geloven dat we bestonden. Dat het echt was.

Toch, kan iets té echt zijn? Kan de suikerspin te zoet zijn? De zee te wild en de nacht te lang?

De liefde te intens en de vragen teveel?

Zonder dat er ooit een antwoord komt. Zonder dat we echt weten waar dit alles naartoe moet of naartoe gaat.

 

‘GRRRR, GRRRRRRRR, Ik ben de Mistral en ik kom je halen!’, grinnikte je.

Ik wil dat je ophoudt, ik wil dat je me omarmt, de nacht aan ons voorbij gaat.

Je ziet de vertwijfeling in mijn ogen die nu groter en zwarter zijn dan ooit door het maanlicht.

In een poging me te kalmeren zing je fluisterend. Mijn hand plaats je op je borstkas, zodat ik je hartslag kan voelen. Naar het

schijnt synct je ademhaling en dus ook je hartslag met de persoon waar je naast slaapt. Na een tijd kan ik, door het tempo van de wind heen, je hartslag zelfs horen. Ik stel me voor hoe we in onze tent in een schild zitten met melodische superkrachten, een tijdloze bubbel bestand tegen al het kwade van het universum.

Er schuilt een arrogantie in die eerste liefde. Was je ergens meer in het moment dan tijdens

het samenzijn met die allereerste? Dit zijn toch de momenten in een mensenleven die blijven

plakken? Onoverwinnelijk jong en mooi en alles. De bittere realiteit van afscheid en tranen en verdriet is nog niet binnengesijpeld.

Na grondig onderzoek kwam mijn professor Kunstgeschiedenis - ik noem hem gemakshalve Bob - tot de conclusie dat er tijdens de Middeleeuwen momenten waren waarop theaters gesloten bleven. Hij leidde dit af a.d.h.v. boekregisters van theaterhuizen waarbij er bepaalde dagen een immense opkomst was en andere dagen niets geregistreerd werd. ‘Een logisch gevolg’, reciteerde Bob, ‘van het gebrek aan kunstlicht’. ‘Het was het natuurlijke licht van de maan die het nachtleven mogelijk maakte’. Geen artificieel licht maar wel het ritme van de maan en de zon, de seizoenen en de dagen. Slimme man die Bob.

‘Zo moet het geweest zijn’, dacht ik, ‘klaarwakker om 3 uur ‘s nachts en zin om een duik te nemen’. En dat kon, de zee riep, de volle maan verlichtte het pad. Bob vertelde ook dat mensen toen vroeger op de avond gingen slapen en tijdens de nacht even opstonden. Opstaan om een boek te lezen, te vrijen, tijd maakten voor eigen reflecties tijdens het rustig worden van de wereld.

Inmiddels hebben we de natuur proberen te overmeesteren maar de Mistral waait, hoe dan ook. De natuur zal altijd sterker zijn dan jij en ik tesamen. 

‘GRRRR, GRRRRRRRR’ raasde de wind verder. ‘Wat denk je?, vraag je me. Mijn hoofd is net zoals altijd een ontrafelbare bol wol aan gedachten die wild om zich heen schieten als een pistool waarvan de beveiliging er permanent is afgehaald. BAM BAM BOL WOL BLOB ONONTWARBARE DRADEN. Het tempo van de wind versterkt de chaos in mijn hoofd. Ik kijk naar je, mijn hand nog steeds op je borstkas en ik zeg niets. Wat zie ik je graag. Wat wou ik nu dat ik toen gezegd had dat ik je graag zie. DAT IK JE GRAAG ZIE.

‘Zullen we de Mistral trotseren? Zullen we dansen onder het oog van de maan?’ Het was geen vraag, je opent de tent al, onze bubbel doorprikt. Terwijl mijn lichaam zich een weg baant naar buiten ontrafelen zich nog een paar gedachten: ‘Wat als we hier en nu zouden veranderen in een muziekstuk? Wat als onze lichamen oplossen en we voor altijd kunnen voortleven als een klank? Zoals de ruisende wind van de Mistral? Wat als alle dode en alle verloren zielen uiteindelijk verder leven in een idee dat getransporteerd wordt naar iets wat je kan horen? Dat je verder draagt?'

Het eeuwige leven is zoet wanneer je één gelukzalig gevoel voor eeuwig kan beleven. Het eeuwige leven smaakt bitter omdat het nooit is wat je ervan verwacht.

Rob, een vriend die ingenieur is, vertelde me ooit dat bij elke keuze die we maken er een nieuwe versie van onszelf voortleeft in een andere parallelle werkelijkheid. Slimme man die Rob. Dat zijn dus heel veel jijen en heel veel ikken die besloten hebben om samen keuzes te maken. In het nu en in het ergens anders.

Samen met de auto naar Frankrijk.

Samen luisteren naar Fleetwood Mac.

Samen een pitstop in de bosjes waardoor onze rit vertraging opliep.

Maar wat als we gestopt waren en kampeerden net voorbij Lyon? Wat als we die dag veel eerder waren toegekomen? Wat als de maan die dag niet scheen? Zouden we dan ook uit ons schild gekropen zijn?

Je leest het, al die parallelle keuzes maken dat onze jijenenikken wel ergens moeten blijven

voortbestaan. En dat brengt ergens wel rust.

Misschien zitten we nog steeds Rummikub te spelen op onze knalrode plooitafeltjes.

Misschien zitten we nog steeds stroperige wijn te drinken.

Misschien zijn we inmiddels al verder gereisd naar Spanje.

Of veel verder! Madrid! Portugal! 

Maar niets van dit alles in deze realiteit.

Als een bezetene sleurde ik je arm mee over de hoge duin het water in.

De wind nam ons mee, op het ritme van onze hartslagen ging ze als muziek door ons heen.

 

‘En, welke muziek zijn wij?’, vroeg ik je.

Universum van de ideeën, ontrafelbare wol, mag ik dan iets vragen?

Als dat niet teveel is?

Mag ik dan alsjeblieft iets vragen?

Ja?

Doe ik?

Dan nu?

Dat er op zijn minst een volledig album gewijd wordt aan jouw groene ogen?

Een hele opera aan je brede lach?

Aria’s gezongen over je speelse krullen?

Een festival enkel en alleen voor de drie zwarte haren op je grote teen?

Dat er een muziekstuk klinkt net zoals jouw stem, net zoals jij kon zingen, net zoals je me in slaap suste, net zoals je me opwond, net zoals je me vastnam, net zoals je hield, in deze parallelle wereld hield, je hield zoveel van zwemmen.

Ik voelde je, ik riep je, ik raakte je kwijt. DAT IK JE GRAAG ZIE. Dat ik in het maanlicht je

krullen zag verdwijnen in een zee die woest en meedogenloos om zich heen sloeg.

Althans dat is hoe ik het me allemaal herinner. Ontrafelbare bol bol wol, het enige dat ik écht weet is dat jijen en ikken verdwenen in deze realiteit. Het water kuste ons zachtjes vaarwel.

 

 

© 2023 Kjersti Nilsen. 

bottom of page